Verandering in publieke organisaties is een paradox. Er wordt eindeloos vergaderd over de vraag hoe kan worden versneld. Als het niet zo serieus was, zou het grappig zijn. Maar veel verandermanagers in de publieke sector breken zich het hoofd erop.
Aan hun de taak om te zorgen voor versnelling, wendbaarheid, flexibele werkwijzen en toekomstbestendigheid, in een systeem dat daar fundamenteel niet voor is ontworpen: de klassieke bureaucratie.
In de late 19e eeuw, toen er behoefte was aan structuur, voorspelbaarheid en controle bij het organiseren van arbeid en besluitvorming, was het een vooruitstrevend organisatiemodel. Maar wat toen vooruitgang was, is nu vaak een rem. Terwijl de buitenwereld doordendert.
Het is dus niet vreemd dat veel veranderleiders worstelen met transformatieprocessen. Dat is geen onwil, het is de greep van de systeemlogica. Je moet functioneren op de toppen van je kunnen om daar chocola van te maken.
Harder werken, meer vergaderen of een nieuwe stuurgroep is geen oplossing. Verandering is geen project waarover je een besluit neemt, maar een spier die je moet trainen. Het liefst vóór de wedstrijd.
Gezien alle omwentelingen in de wereld is dit het ideale moment om te stoppen met vragen hoe het systeem kan veranderen… En te beginnen bij: hoe veranderen wijzelf, als onderdeel van dat systeem?
Alleen zo komt je van procesgericht naar wendbaar. Van reactief naar vooruitziend. En van regels volgen naar betekenis geven.
💬 Herkenbaar? Waar zie jij de bureaucratie worstelen met de vraag hoe hij wendbaarder kan worden?